Eigenlijk zouden onderwijzers en leraren de vooruitlopers in ons maatschappelijk bestel moeten zijn. Zij leiden onze kinderen op om straks het stokje van mijn en inmiddels ook alweer de daaropvolgende generatie over te nemen. Toch zijn onderwijzers en leraren nu niet bepaald het prototype van de veranderaars binnen onze samenleving.
Getergd door een slecht imago, hoog ziekteverzuim en tot voor kort een belabberd salaris is het ook wel voor te stellen dat slechts idealisten zich aan deze roeping wijden. En als je dan jong en snel bent dan is het niet zo voor de hand liggend jaarlijks hetzelfde verhaaltje te vertellen aan een aantal koters. Maar dit feit dreunt toch na. De meeste kinderen komen al vroeg in hun leven oog in oog met een beeldscherm, vaak thuis, en leren al op jonge leeftijd behendig met spelletjes om te gaan. Gelukkig zijn er ook veel ouders die tussen de spelletjes door de kinderen ook wat meer educatieve software toeschuiven. Het gevolg is dat de kinderen de computer net zo normaal vinden als wij de televisie. En dan komen ze op school. De automatisering is daar erg afhankelijk van het adoptievermogen van de school. In het slechte geval staat er een rij overjarige computers op te kleine tafeltjes, ergonomisch onverantwoord op de gang, en de scholen die actief hierin zijn hebben goed ingerichte klaslokalen met moderne apparatuur. In beide gevallen hoeft dit niet te betekenen dat het computeronderwijs goed of slecht is. Het gaat voornamelijk om de onderwijzer en leraar als het om kwaliteit gaat. Vele onderwijzers hebben een aversie tegen de computer. Alsof het apparaat zijn almachtige kennisoverdrachtsvaardigheden overneemt op een manier dat hij zelf te kakken staat ten opzichte van de leerlingen. De onfeilbaarheid en precisie van het apparaat beangstigen hem. Om deze angst te verbergen doen ze geen enkele moeite zich te verdiepen in het apparaat en zijn mogelijkheden en het gevolg is dat ze dan juist te kakken worden gezet voor hun vaardige leerlingen. En dan roept Pim Fortuyn dat de computer het leslokaal uit moet. Met een romantisch idee van een leraar voor de klas met krijtje en aanwijsstok denkt hij de jeugd voor te kunnen bereiden op een maatschappij die zich in een moordend tempo ontwikkelt. Dit idee is bij hem, als ex-hoogleraar, ingegeven uit diezelfde angsten. Waar moet dit dan naar toe? Het vervelende is dat het onbetaalbaar lijkt het ontwikkelingstempo van de maatschappij bij te houden. Was vroeger goed onderwijs een zekerheid waarmee je, wanneer je afgestudeerd was, je vooraan kon aansluiten in de maatschappij, nu begin je gewoon onderaan met een mega-achterstand op de omgeving. In het algemeen zijn het slimme mensen en pakken gelukkig de draad goed op, maar het is tekenend hoe slecht de aansluiting is. Het studiehuis met meer verantwoordelijkheden bij de leerlingen zelf leek op zich een goede aanzet. Maar ook hier loop je tegen de sterke verzuilingsdrang en veranderangst van het onderwijzend personeel aan. De leerlingen zijn er wel voor klaar, maar de leraren niet. In mijn ogen zouden scholen veel meer met instellingen en bedrijven moeten samenwerken om een curriculum vast te stellen en uit te voeren. Dat kan een win-win situatie worden. Bedrijven krijgen beter opgeleid personeel en steken middelen in scholing zodat het betaalbaar blijft. De praktijk nu is dat veel afgestudeerden nog jarenlang de opgelopen achterstand in bedrijfsopleidingen aan het begin van hun carrière moeten inlopen. Door eerder de aansluiting te zoeken tussen bedrijven en scholen is de leerling veel beter voorbereid. En dat begint in mijn ogen al op de basisschool. De leraar zal veel meer de rol van begeleider moeten krijgen en die rol ook moeten willen nemen. Want hij weet het ook allemaal niet meer.