Alles is er groter, in de USA. Vooral als je naar New York gaat zie je dat vooral de gebouwen en de auto’s langer, breder en hoger zijn dan bij ons. De grote joekels bij ons, de Lexussen en de vette Mercedessen steken schril af bij de gigabakken die daar door de straten rijden. Ik was hier deze week voor een bezoek aan een seminar van de grootste softwareleverancier ter wereld – alweer groot. In 1997 ben ik er al eens eerder geweest, toen met mijn vrouw.
Toen hebben we nog op het dak gestaan van één van de WTC-torens. Deze dominerende torens zijn weg en geven daarmee New York ook een attractie minder. Hoewel iedereen die naar New York komt en een beetje tijd heeft, ground zero wil zien, is dit inderdaad ground zero. Want afgezien van een bouwput is er weinig te zien. Ik ben er overigens niet geweest. Wel op de Empire State Building, waar je een kleine 10 jaar terug gewoon kon doorlopen. Nu echter moest ik 1,5 uur van rij naar rij doorschuifelen, totdat ik samen met mijn collega op de 86e verdieping nauwelijks een kilometer van me af kon kijken. Maar ja, je moet wat doen als je maar een paar uur hebt. Het grote voordeel van het seminar was, dat het midden in de stad was, dat wil zeggen: letterlijk op de hoek van Time Square, de kruising tussen Broadway, 7th Avenue en de 42e straat, dat gezien wordt als het centrum van de stad. Normaal worden centra gekenmerkt door reusachtige pleinen met mooie gebouwen, in New York is het een grote verzameling van enorme lichtreclame in allerlei vormen. Het ligt midden in het theatre-district dus alle bekende musicals worden in deze buurt op de planken gebracht. Opvallend in de Verenigde Staten is een aantal dingen. In een café is men uiterst vriendelijk, maar wij Hollanders snappen een paar dingen niet. Om te beginnen is het de bedoeling dat je er drinkt op commando. Je bestelt een drankje, dat wordt uiterst vriendelijk bezorgd. Na een tijdje is het leeg en dan staat de heer of juf direct naast je tafeltje met de vraag of je er nog één wil of iets anders. Zo niet, dan schuiven ze je direct de rekening toe. Ze blijven vriendelijk, maar de boodschap is duidelijk: oprotten. Een biertje in New York kost al gauw tussen de 5 en 7 dollar, dan krijg je wel een vaasje. Dat is een stevige prijs. Maar…dan ben je er niet. Zouden wij de ober normaal bij het afrekenen een kleine fooi -zeg 1 dollar- geven; de rekening suggereert iets anders. Vier biertjes van 7 dollar kosten bij ons 28 dollar. In de VS wordt bedieningsgeld niet meegerekend. Dat is dus niet een fooitje, maar het salaris van de bediening die er nog bij komt. Op de bon staan vaak suggesties. Die variëren van 10 tot 20 procent. Vier biertjes kunnen dan oplopen tot bijna 34 dollar. En eigenlijk is dat met elke prijs die je je waar dan ook ziet in de winkels. Zie je een fotocamera staan voor zeg 100 dollar. Koop je het ding, dan ben je 108 dollar kwijt. Daar houden wij Nederlanders niet van. De Amerikanen moeten constant rekenen aan de kassa, want de belasting zal nooit in het prijsaanbod worden opgenomen. Ook niet of het hier om hoog of laag tarief gaat. Bij elke aankoop word je geconfronteerd met de opslagen van de overheid. Dat wordt dan pijnlijk duidelijk. Stel je voor dat in Nederland alle prijzen afgebeeld zouden worden zonder BTW, dan denk je dat je in het paradijs bent beland. Ik vind het niks. Blijkbaar zijn andere landen ook hard op weg om waren op deze wijze aan te prijzen. Ook in Spanje wordt dit zo gedaan. De fraaiste vorm was nog wel de hotelrekening. De kamer kostte 259 dollar per nacht, maar daar kwam nog statebelasting bij, toeristenbelasting, federal belasting, city-belasting en nog wat. Kortom de rekening stond vol en het betekende een toeslag van meer dan 60 dollar per nacht. Ik voel me dan toch een beetje genept. Het enige voordeel is voor de winkelier, die bij een belastingdrukwijziging niet alles hoeft om te prijzen. Iets anders opvallends in New York is de opkomst van cafés. In 1997 had je alleen een soort sportcafés, eetcafés met televisie, net zo gezellig als een bussataion in TL-verlichting. Inmiddels hebben ze in de gaten dat gezelligheid meer moet zijn en ze hebben gekeken naar waar een kroeg aan moet voldoen. Ze zijn uitgekomen bij een Ierse Pub. In de verste verte lijkt nu geen enkel café op een Ierse pub, maar de inrichting neigt er naar en het bier uit de tap is van Ierse afkomst. De televisies hangen er nog steeds, weliswaar wat minder opvallend dan vroeger. Het woord “gezellig” is eigenlijk nergens van toepassing. Daar is blijkbaar ook geen goede vertaling voor in het Amerikaans. Alleen al dat wij leren dat de klant koning is, wordt in de USA uitgelegd als: de klant is koning, zolang hij bestelt. Het zal de omzet zeker ten goede komen, maar ik bepaal toch liever zelf wanneer ik iets bestel. Klanten in Nederland zijn dus eigenlijk keizers.