Toch?

Wat mij opvalt is de suggestieve manier waarop vooral jonge mensen elkaar benaderen in een gesprek. Ik bedoel daarmee het gebruik van een relativerend achtervoegsel aan een zin. Dit achtervoegsel is een vragend “Toch?”. Eerst viel het me niet op, maar hoe langer hoe meer hoor ik op televisie, in mijn omgeving en op mijn werk dit onnodige achtervoegsel plaatsen. Het werkt als volgt: eerst wordt er een prompte stelling geplaatst en dan volgt het woord: “toch?”.

Een voorbeeld: “De nieuwe directeur is maar een klootzak, toch?” De stelling is behoorlijk stellig en dan komt er door dat achtervoegsel “toch” bij, die onzekerheid uitstraalt en waarmee de verteller bevestiging zoekt. Dat ontkracht de stelling. Er schijnt een gevoel door te komen van: zie ik dit nu goed of heb ik het helemaal mis? Het dwingt bovendien de luisteraar in te stemmen met de stelling, wat mogelijk de luisteraar helemaal niet van plan is. Dan ben je dus verplicht te antwoorden met zoiets als “Nou ik weet het nog niet, ik wacht eerst maar af.” Daarmee schiet je dus ook in de verdediging en het gesprek is gelijk dood. Soms heb je namelijk geen zin om direct een mening te geven. Suggestieve vraagstelling is een machtsspel en je ziet dit vaak gebruikt worden bij mensen die iets aan de man willen brengen. Vaak resultaatgerichte mensen, die bij een bevestiging op de “toch?”-vraag dan ook gelijk doorstomen. In journalistieke zin is het verboden om dit te doen, en heb je geleerd om open vragen te stellen. In het voorbeeld had je moeten vragen: “Wat vind je van de nieuwe directeur?” De toch-zegger doet dit soms om direct achter deze vraag niet te wachten op jouw antwoord, maar direct zijn mening te uiten en alsnog het woordje “toch?” er achter te plakken. Dus: “Wat vind je van de nieuwe directeur? Wat een klootzak, toch?” De open vraagstelling met de startwoorden: Wie, wat, waar, waarom of hoe komen bij de ‘toch’-zeggers niet veel voor. Dat zou het gesprek onnodig lang maken en daar zit men zeker niet op te wachten. Het feit dat het aantal van deze mensen die hun mening willen opdringen groeit, zegt ook iets over de overspannenheid van onze maatschappij. Het gedoe afgelopen maand over de kwaliteit van grammatica en spelling speelt hier ook een rol. Veel meer dan vroeger wordt geschreven taal gebruikt om snel boodschappen uit te wisselen. Keurige brieven, handgeschreven, geordend in onderdelen en voorzien van een kop en een staart, een dichte envelop en –inmiddels- een postzegel van 44 cent erop heb ik de afgelopen tien jaar niet meer gehad. Het geschreven woord is met de nieuwe media het transportmiddel van de van oorsprong gesproken boodschap geworden. Met e-mail is dit begonnen. Er zijn nog puristen die hebben getracht iedereen zover te krijgen dat ze in de e-mails de regels van de brieven volgen, maar helaas voor ze, zie ik dat daar niet veel van terecht komt. De helft van de e-mails die ik krijg- en verstuur- heeft geen structuur en stikt van de tik- en taalfouten. E-mail is hier ook verworden tot een soort instant-messaging. Met de introductie van chatprogramma’s en SMS is uitsluitend de boodschap nog van belang en de vorm zwaar ondergeschikt. Met afkortingen, emoticons en het weg laten van woorden wordt de boodschap verkort doorgegeven. Dit is zo vanzelfsprekend geworden dat men de regels voor het geschreven woord is vergeten. Dus ook het oog voor spelling en grammatica is verdwenen, omdat men deze snelle vorm van communiceren ziet als het geschreven woord. Daarbij komt dat de moderne mens veel meer visueel is ingesteld en niet meer zit te wachten op dikke rapporten. Het kost teveel tijd om de teksten te doorgronden. Toch is het goed opschrijven van zaken erg belangrijk om structuur te krijgen. Maar blijkbaar vindt de jonge mens in deze hectische tijd dit niet meer nodig, toch?

KLIK OP ONDERSTAANDE KNOP OM DE MIJMERING TE BELUISTEREN

Beoordeel dit bericht