Nederlands Fabrikaat

Nederland wil graag aan wie het maar horen wil vertellen dat we de zaken op orde hebben. Wellicht als tegenreactie op ons onstuimig koloniaal verleden, de handelsoorlogen en het vacuüm van de neutraliteit aan het begin van de vorige eeuw, waar we helemaal niet meer meetelden. Na de oorlog ontwikkelde het land zich als een land vol brave burgers, waar hard gewerkt werd en goed op de centen werd gelet. Vandaar ook ons hoge welvaartspeil. Aanvankelijk was daarom de Europese eenwording wel een zegen: geen oorlogen meer, en het verdelen van kwantiteit en kwaliteit –af en toe gesteund door de overheid- binnen die Eurozone stookte de economie op en niet alleen bij ons, maar in veel landen om ons heen. Door onze handelsgeest en Calvinistische instelling bleken we in staat om hier vaak net iets meer rendement uit alles te halen, waardoor we nu tot de rijkste landen ter wereld behoren; zeker afgezet tegen het welvaartsniveau van de burgers. Een politiek waaruit een verzorgingsstaat werd opgebouwd, waar gewoon doen al gek genoeg was en waar conflicten gepolderd werden.

Typisch ook uit de net-naoorlogse jaren waren de korte lijnen en beheersing van de gehele economische ketens. Grondstoffen werden ingekocht, productie en assemblage vonden in de eigen omgeving plaats en vaak werden de artikelen in eigen merkwinkels verkocht, van waaruit ook de service werd opgezet. Door de korte lijnen en de grote diversiteit aan werkzaamheden, kwam ieder aan zijn trekken. Zeker ook omdat de diensten die moesten worden uitgevoerd om een bedrijf te laten lopen, zoals drukwerk produceren, catering verzorgen, bezorgen van producten en service ook uitgevoerd werden door eigen medewerkers. Voor elk type arbeidskracht was er werk. Een behoorlijke verticale maatschappij dus, veel kop-staartbedrijven, waar de werknemers hun directeur nog kenden en waar de directeur met zijn hart het bedrijf leidde en zich persoonlijk getroffen voelde als er tegenslag was.
Naar de beurs ging een bedrijf vooral om uitbreidingen mogelijk te maken en het bedrijf te laten groeien en niet om aandeelhouders binnen no time te laten cashen, als de beursgang had geleid tot een forse koerswinst. Vaak kocht men nog aandelen vanwege de kwaliteit van het bedrijf. De belegger was zich beter bewust dat aandelen risicodragend zijn.
Het ging mis toen de ketens uit elkaar werden getrokken met het idee dat het daardoor efficiënter, dus goedkoper werd. De kantinejuffrouw kwam in dienst van een cateraar, het drukwerk werd uitbesteed aan de goedkoopste drukker, de service werd afgekocht door servicecentra, de toiletten werden schoongemaakt door schoonmaakbedrijven, de portier kwam in dienst van een beveiligingsbedrijf en de producten werden verkocht in warenhuizen en megashops. Het bedrijf kon zich richten op zijn hoofdtaken en kocht de diensten zo goedkoop mogelijk in. Op basis van onderlinge contracten werd exact omschreven welke diensten een bedrijf kon verwachten voor zijn geld. Op zich was dit nog wel verklaarbaar en leidde dit niet tot al te groot kwaliteitsverschil. Of het werkelijk goedkoper daardoor is geworden vraag ik me af. De medewerkers die vroeger binnen de CAO’s vielen van de oorspronkelijke bedrijven waar ze voor werkten werden overgezet naar bedrijfstakken met goedkopere arbeidsvoorwaarden. De marge die hierdoor ontstond werd vooral gepakt door de directies van de dienstverleners. In feite werd met deze overhead geen waarde in de keten toegevoegd. Het graaien was begonnen.
Na deze eerste stap volgde een volgende: de diensten werden doorverkocht aan onderaannemers, zodat nóg goedkopere krachten het feitelijke werk deden en er opnieuw een niet-waarde-toevoegende laag werd toegevoegd. De binding met het bedrijf waar het werk wordt uitgevoerd door de feitelijke arbeidskracht is er niet meer. Daarmee wordt het werk alleen maar werk en trots en betrokkenheid stopt na het ontvangen van het schamele loon. De partijen die de diensten hebben aangenomen en doorverkocht hebben ook geen binding of gevoel met het bedrijf en houden zich alleen maar met de winst bezig. Kijk je in de praktijk wat dit tot gevolg heeft: de dienstverlening reikt niet verder dan de minimale afspraak en als er toch iets meer gedaan moet worden moet er flink bijbetaald worden. Over het algemeen genomen is de kwaliteit, betrokkenheid en flexibiliteit gezakt en de vraag is of het uiteindelijk goedkoper is.
Het wordt nog erger als een bedrijf ook besluit haar hoofdtaken te gaan uitbesteden, ofwel de core business gaan outsourcen – in goed Nederlands. Ook hier worden dezelfde principes gehanteerd. Het werk wordt verplaatst naar een plek waar het veel goedkoper is en met uitbestedingscontracten waarin staat wat er moet gebeuren voor het geld afgetikt. Overal zitten bemiddelaars tussen, die nauwelijks of geen waarde toevoegen, maar wel het leeuwendeel van het geld toucheren. De ketens voor het vervaardigen en verhandelen van producten en diensten worden hoe langer hoe langer. Steeds meer partijen spelen een rol en overal blijft van alles aan de strijkstok hangen. Als bedrijf ben je nog nauwelijks bewust hoe jouw producten tot stand komen. Zo kan het gebeuren dat een toch wel redelijk kopstaart bedrijf als Apple zijn producten laat maken in Chinese bedrijven, waar de arbeidsomstandigheden miserabel zijn. Feitelijk geheel tegen de filosofie van het bedrijf, maar verborgen achter een groot aantal juridische contracten onzichtbaar geworden, totdat er iets gebeurt. Vaak zijn het journalisten die ontdekken wat er werkelijk aan de hand is. Krampachtig proberen overheden bedrijven regels op te leggen om “in control” te blijven, maar vaak komt men niet verder dan het afdwingen om financieel verantwoording af te leggen wat slimme accountants en juristen zeker wel lukt. En zo krijgen de graaiers hun kans. Doordat diegene die uiteindelijk het werk doet noch een binding heeft met het bedrijf waarvoor het werk wordt gedaan, noch enige notie heeft welke klant er achter zit, zullen deze mensen gewoon de opdrachten uitvoeren zoals het wordt opgedragen. Nergens gaan er belletjes af. En van zo’n situatie kunnen alle tussenliggende partijen misbruik maken. Het is gemakkelijk manipuleren op deze wijze om toch de aantallen of het rendement te halen. “Zet er maar één extra bij, ziet toch niemand”, daar begint het mee.
Een tegenreactie is ook voelbaar. Hoe langer hoe meer mensen verachten het huidige systeem en willen een eerlijk product met een duidelijke herkomst, traceerbaar door de consument zelf. Vaak betekent het dat de ketens kort zijn en de meeste bedrijfsfuncties dichtbij. Dat betekent ook dat binnen de arbeidsmarkt allerlei taken weer in de directe omgeving plaats gaan vinden, zoals assembleren en produceren. Wordt het dan duurder? Aanvankelijk wel, want een spijkerbroek genaaid door Nederlandse stiksters kost aan maakloon een tientje tegen nog geen twee euro in Bangla Desh. Maar we betalen wel 100 euro voor een spijkerbroek. Maar de winst van de directeur van het naaiatelier in Bangla Desh, de commissionair die er ter plekke tussen zit, de vervoerder van het spul naar Nederland, de inkooporganisatie die eraan verdient en de in- exportbelasting vervallen, waarmee ook veel kosten worden gesneden en bovendien een veel kleinere aanslag wordt gedaan op ons milieu. Verdwijnen die kosten dan zal uiteindelijk de 8 euro meerkosten die we moeten betalen niet hoeven te leiden tot een duurdere broek. En ontnemen we dan het werk in de landen waar het nu geproduceerd wordt? Nu wel, ja. Regeringen daar zouden moeten stimuleren dat de eigen consumptie en welvaart in die landen stijgen door hogere lonen en investeringen, zodat het leven daar ook menswaardiger wordt. Dan pas zijn we op weg naar een betere wereld.

KLIK OP ONDERSTAANDE KNOP OM DE MIJMERING TE BELUISTEREN

Beoordeel dit bericht