De sigarettenfabriek van Philip Morris in Bergen op Zoom is altijd een opvallende fabriek geweest. Als een enorm sigarettenpakje staat de fabriek in een onmogelijke bocht langs de snelweg aan de rand van de stad. Dat hier bijna 1500 mensen werken verbaast mij in deze tijd van automatisering. Ik weet niet exact wat men allemaal in deze sigarettenfabriek doet, maar blijkbaar heb je er veel mensen voor nodig, of gaat het om een gigantische hoeveelheid sigaretten.
Nu gaat de fabriek dicht. Philip Morris is een Amerikaans bedrijf en naar goed Amerikaans gebruik wordt er alleen gekeken naar de winstcijfers en in dit geval de winstmarge.
Amerikaanse denkwijze: kan die winstmarge op een andere plaats in de wereld worden vergroot, dan stoten we de fabriek af. Even een businesscase opstellen, en als onder de streep de kosten van verhuizing en – een liefst niet al te kostbaar sociaal plan – gunstiger uitvallen voor een plek elders op de aardkloot, dan verkassen we. Dat verdomde sociale plan kan nog wel roet in het eten gooien voor de businesscase. In Amerika hebben ze daar allemaal geen last van. Een bedrijf vervult daar geen maatschappelijke functie als men daar zelf niet voor kiest. Daar is de redenering toch meer dat het een gunst is dat je ergens mag werken en als dat voor het bedrijf niet interessant meer is heb je pech. Bij verhuizing kun je wellicht het bedrijf volgen en als dat lastig is, dan zoek je het maar zelf uit. In Amerika zijn ook nog veel medewerkers georganiseerd in vakbonden, die bij zo’n zet fors in het geweer komen en de zaak gelijk plat leggen om het bedrijf zo diep mogelijk te treffen.
In Nederland doen we dit anders. De medewerkers zagen de sluiting of inkrimping al aankomen, ondanks de nog positieve cijfers. Blijkbaar is men er in geslaagd binnen het bedrijf via het geruchtencircuit informeel de stemming al te beteugelen, waardoor er een soort gelatenheid ontstaat. In tegenstelling tot de Amerikaanse situatie zijn Nederlandse medewerkers nauwelijks georganiseerd in vakbonden. In 1995 was dit al laag met een gemiddelde van 28%; nu bijna twintig jaar later zitten we gemiddeld onder de 20%. Het gekibbel de afgelopen jaren bij onze grootste vakbond FNV heeft daar ook geen goed aan gedaan. Bovendien hebben bijna alle bedrijven onder druk van de politiek en de sociale partners wel een sociaal plan opgesteld. Zelfs de kantonrechtersformule is altijd nog beter dan de Amerikaanse regelingen. Onze vakbonden –met zo’n kleine achterban- zijn tandeloze tijgers als het gaat om werkbehoud. En met het wat geld toestoppen los je maar deels het probleem op, want het niet meer deelnemen aan het arbeidsproces is vaak een veel groter probleem dan het geld. Je hoort nergens meer bij, je voelt je minderwaardig en er ontstaan spanningen in de omgeving. Dat wil niemand.
Het loonniveau in Nederland is te hoog, waardoor er arbeidsmigratie ontstaat. Buitenlanders vinden Nederland daardoor aantrekkelijk en in Nederland besluiten bedrijven het werk juist naar het buitenland te verplaatsen, omdat daar de lonen laag zijn en de regelgeving minder beklemmend. In het verleden ging het bij deze migratie dan over eenvoudige werkzaamheden, vaak productie, maar tegenwoordig worden ook kennisintensieve bedrijfstakken verplaatst.
In het extreemste geval is het gevolg dat het echte werk bij ons verdwijnt. Het onverplaatsbaar werk zoals poetsen en verzorgen wordt door goedkope buitenlandse krachten gedaan. En wat moeten dan die 17 miljoen Nederlanders doen? Potverteren is er niet bij. Door de crisis is het gemiddelde eigen vermogen van de Nederlander fors gekrompen en onze regering heeft in alle wijsheid besloten de pensioenleeftijd te verhogen, waardoor we nog langer moeten werken en sparen voor de oude dag. Maar het werk zal alleen afnemen en wat er over blijft ook nog verder worden gerobotiseerd.
Het beginsel dat een bedrijf slechts bestaat om winst te maken vanuit het aandeelhoudersbelang is jaren 80 MBA-geneuzel. Niet het geld zou moeten regeren maar een combinatie van maatschappelijk belang –zoals duurzaamheid, klantbelang en werknemersbelang. En als dit gewaardeerd wordt mogen de aandeelhouders ook wel een graantje meepikken. Je komt dan uit bij organisatievormen zoals een coöperatie zonder winstoogmerk- of crowdfunding. In dit laatste geval leggen mensen met geloof in de zaak geld in om een bedrijf of project te stichten. Het rendement komt op de tweede plaats. Met zo’n instelling betrek je de financier bij de bedrijfsvoering en voelt hij zich betrokken. Winstmaximalisatie zou echt passé moeten zijn.
Maar zo’n klassiek Amerikaans bedrijf als Philip Morris doet niet mee aan deze inzichten. Die gaan voor de poen. Naast de onder druk staande winstmarges is men ook de knellende regelgeving in Nederland beu evenals het kwade daglicht waar het eindproduct staat. De sigaret is door de overheid onbetaalbaar gemaakt en wordt in verband gebracht met levensbedreiging.
We komen te zitten met grote dilemma’s. Er wordt minder gerookt in Nederland vanwege de hoge prijzen en de anti-imagocampagne vanwege gezondheid en hinder. De prijzen worden voor het grootste deel bepaald door accijns, zodat de overheid hier weer een forse duit ontvangt. Vervallen deze inkomsten, dan komt de overheid tekort. We willen werk voor mensen in de regio, maar ze werken in een bedrijfstak die slechte producten levert voor de volksgezondheid.
Misschien moeten we op de lange termijn het helemaal niet erg vinden dat grote bedrijven met de instelling van Philip Morris verdwijnen van ons toneel. Niet dat daar de werknemers nu iets mee opschieten, maar als er vervangende industrie zou komen met ook alleen winstmaximalisatie als oogmerk, is werkgelegenheid op den duur ook ongewis. We hebben mensen nodig als Wim van der Leegte van VDL, die inziet dat het belangrijk is dat er in Nederland werk is en dat belang voorop stelt, zoals hij dat in Born heeft gedaan met de autofabriek.
Helaas zitten we in een lastige transitie en hoewel we volgens de cijfers uit de crisis kruipen doordat we slim handelen en overschotten in geld aan het scheppen zijn, zal de werkeloosheid de komende tijd nog fors toenemen. De toekomst van werk zal veel meer liggen in kleinere coöperatieve bedrijven. Die zullen specialistisch zijn en dichtbij de klant staan. Bedrijven waar men hart voor het werk en de zaak heeft en waar men vooral gewaardeerd wil worden en men volstaat met een redelijke beloning. De noodzaak voor schaalvergroting is in de toekomst in het algemeen ook lager. Klanten willen veel meer inspelen op individuele wensen en met nieuwe technieken zoals 3D printen en robotisering is dat ook mogelijk. Met die nieuwe technieken kunnen we voor een goede prijs invulling geven aan die individuele behoeften. De noodzaak voor massaproductie zal veel lager liggen en de klant komt hoe langer hoe meer aan het stuur. Maar ook als werknemer van zo’n soort bedrijf voel je de eigen inbreng veel beter en brengt dat ongetwijfeld veel meer arbeidsvreugde.
Even doorbijten, maar de wereld kan echt een stukje mooier worden. Aan de politiek om dit te stimuleren.