En weer komt er een nieuw soort televisie op de markt. Ik weet nog niet wat precies, maar gegarandeerd dat binnen een jaar er weer een nieuwe technische snuf wordt gepromoot, die jouw huidige apparaat thuis degradeert tot een onhandig hopeloos ouderwets onding. Als nuchtere Hollander sla je zo’n generatie over als je niet erg gevoelig bent voor vernieuwing. Maar ben je geïnteresseerd in al dat moois, dan verdwijnt de huidige TV naar de slaapkamer, de TV van de slaapkamer naar de kinderkamer van een kennis en de oude beeldbuis-TV van de kennis naar de milieustraat. En dat terwijl de laatste televisie niet kapot is en nog jaren zou kunnen functioneren. Een regelrechte ramp voor de duurzaamheid, al zal het energieverbruik van de nieuwe TV wel aanzienlijk lager zijn dan van bijvoorbeeld de beeldbuis-TV.
Elke vervanging betekent dat er grondstoffen en productie nodig is. Het is de bubbel waarop de westerse economie drijft. Zonder vervanging ontstaat er stilstand en stilstand betekent dat de werkeloosheid toeneemt en armoe op de loer ligt. Bovendien betekent stilstand dat innovatie geen kans krijgt. En door langzaam ontwikkelingen opvolgend op de markt te brengen kan men nu telkens de klant weer verleiden tot een nieuwe aankoop. Het systeem is zo dat bedrijven die hier niet aan meedoen uiteindelijk verliezers zijn. Kijk maar naar Kodak, nota bene ongeveer de uitvinder van de digitale fotografie, die verzuimde dit door te ontwikkelen en inmiddels niet meer bestaat.
Sommige apparaten evolueren nauwelijks, waardoor ze –indien ze degelijk geconstrueerd zijn- jarenlang kunnen functioneren en daardoor ook duurzaam zijn. Maar ook hier geldt dat bij een verzadiging van de markt de producenten het moeilijk krijgen als er dus geen vervangingsmarkt is.
Een oplossing in een wereld waar technische veranderingen in snel tempo elkaar opvolgen, en waar een verminderd energieverbruik van het ding de ecologische footprint van het maken van het apparaat mogelijk compenseert, klinkt paradoxaal. Want het energieverbruik kunnen we meten, maar hoe groot is de ecologische footprint nu eigenlijk? Sommige materialen zijn overzichtelijk, zoals hout. Je plant een boom, je zaagt deze om en verwerkt deze, en ondertussen is er een nieuwe boom geplant. Mits dit laatste gebeurt is zo’n cyclus ongeveer 20 jaar, waarbij de relatief jonge boom ook nog eens zuurstof produceert. Maar hoe bereken je dit wanneer je met kunststof werkt, dat uit aardolie afkomstig is? Aardolie is een organische grondstof, die er duizenden en misschien wel miljoenen jaren over doet eer we deze als materiaal kunnen inzetten. Als je hier werkelijk een ecologische footprint wil gaan berekenen is deze enorm groot en verbleekt de energiewinst. Want eens is de olie op, en wat dan? Er zit een haast oneindige variabele in deze formule. Natuurlijk zijn er optimisten, die met recycling etc. verwachten een groot deel van het probleem te kunnen oplossen, maar uiteindelijk degenereert het materiaal een beetje bij elke recyclingcyclus. En echte alternatieven zijn er nu nog niet.
We dienen onze innovatiekracht vooral in te gaan zetten om de duurzaamheid te verhogen. In mijn ogen zijn we daar nog niet serieus mee bezig. Zolang we bijvoorbeeld auto’s ontwikkelen en in de markt zetten die vooral erg hard gaan, terwijl je dat bijna nergens mag; we collectief vervoer te duur houden zodat elke gemiddeld vierpersoonsauto met 1,3 aanwezigen aan boord op ’s lands snelwegen scheurt en alles in drie lagen plastic verpakken lijkt de urgentie nog niet te zijn doorgedrongen.
Er zijn wel mooie ontwikkelingen die ons zouden kunnen helpen. 3D printen bijvoorbeeld. Waarom maken we apparaten niet zo, dat je ze zelf kan repareren of tot in de oneindigheid reserveonderdelen kan printen? Dat betekent dat je apparaten modulair moet opzetten. Waar je vroeger afscheid moest nemen van je spullen kun je met wat handigheid het leven van het apparaat verlengen. Gevolg: nauwelijks logistiek, levensduurverlengend en daarmee duurzamer. Maar vaak zie je dat als er al modules zijn, ze niet uitwisselbaar zijn. Kijk maar eens naar voedingen van apparaten. Bij gelijke voltages en vermogens heeft elk merk een eigen stekkertje, waardoor je hele vloer bezaaid ligt met inefficiënte stroomvoorziening.
Een voorbeeld waar dit redelijk goed is geregeld zijn PC’s. In principe bestaat een PC uit een beperkt aantal componenten die merkonafhankelijk uitwisselbaar zijn, omdat de onderlinge koppelingen aan standaarden moeten voldoen. Als de voeding bezwijkt, hoef je daarom er geen nieuwe PC voor te kopen, maar vervang je dus alleen de voeding. Ook de randapparatuur is herbruikbaar. De ontwikkelingen van deze koppelvlakken gaan heel wat langzamer dan de modules die ermee verbonden zijn. Dus goede standaarden ontwikkelen en afdwingen in de markt helpt de duurzaamheid van onze samenleving.
Het verbaast me dat pas sinds een paar jaar men wat serieuzer wil gaan kijken naar duurzaamheid, terwijl de club van Rome in de jaren 60/70 al bewees dat we roofbouw pleegden op de planeet. Maar ook in het kader van duurzaamheid worden er nog veel foute beslissingen genomen. Windmolens vervangen omdat men subsidie ontvangt en daardoor economisch voordeliger, of gesubsidieerde hybride auto’s ontwikkelen die alleen maar sneller optrekken door zijn elektromotor, maar uiteindelijk een hoger energieverbruik kennen dan normale auto’s. Ook hier zie je dat in de wereld nog niets is veranderd. Er is blijkbaar nog geen goede vervanging van het businessmodel waarbij groei de enige randvoorwaarde is voor succes. Laten we daar maar eens een oplossing voor gaan vinden.